- lijden
- lijden1{{/term}}〈het〉1 souffrance 〈v., vaak meervoud〉♦voorbeelden:1 het lijden van Christus • la Passion du Christeen lang en smartelijk lijden • une longue et pénible maladieeen dier uit zijn lijden verlossen • abréger les souffrances d'un animalnu is hij uit zijn lijden verlost • maintenant il ne souffre plus————————lijden2{{/term}}I 〈overgankelijk werkwoord〉1 [ondergaan] souffrir de ⇒ 〈honger, kou〉subir2 [verdragen] supporter3 [toestaan] tolérer♦voorbeelden:2 〈figuurlijk〉 het kan wel wat lijden • il y a suffisamment de marge¶ ik kan hem niet lijden • je ne peux pas le souffririk mag, kan die man wel lijden • j'aime bien cet hommeik mag lijden dat hij … • 〈hoop〉 j'espère (bien) qu'il 〈+ aantonende wijs〉; 〈verwensing〉 je lui souhaite de 〈+ onbepaalde wijs〉; je lui souhaite qu'il 〈+ aanvoegende wijs〉→ {{link=nederlaag}}nederlaag{{/link}}II 〈onovergankelijk werkwoord〉1 [in ellende verkeren; schade ondervinden] souffrir (de)♦voorbeelden:1 zijn gezondheid zal eronder lijden • sa santé en pâtirahevig, vreselijk lijden • souffrir le martyrelijdend aan • souffrant deaan bloedarmoede lijden • faire de l'anémieaan migraine lijden • être sujet à la migrainelijden onder iets • souffrir de qc.dit land heeft te lijden van de oorlog • ce pays souffre de la guerrete lijden hebben van iets • se ressentir de qc.→ {{link=voorwerp}}voorwerp{{/link}}¶ 〈taalkunde〉 lijdende vorm • voix passive
Deens-Russisch woordenboek. 2015.